Een Vraag over Gisèle d’Ailly, Mevrouw Pouilly, Seksueel Misbruik, Zwemclubs en Castrum Peregrini
Het Parool
Half september verscheen er in Het Parool een stuk met de titel ‘Getuigenis: kindermisbruik in ‘zwemclubs’ in de jaren vijftig’. De lead luidde: Een geheime ‘zwemclub’ van de Amsterdamse culturele elite misbruikte in de jaren vijftig kinderen in het AMVJ-bad en Heiligewegbad, aldus George Gantzert, een van de slachtoffers. ‘Laat dit een oproep zijn voor anderen die dit hebben meegemaakt.’
Het stuk was een schokkend relaas over seksueel misbruik van jonge jongens en meisjes waarin de daders en hun entourage door Gantzert werden aangeduid als: ‘mensen met veel geld’, ‘keurig getrouwde mensen uit hogere kringen’, ‘verzetsmensen’, ‘voorname mensen’, ‘uit de grachtengordel’, een museumdirecteur en zijn onderdirecteur, een jonkheer uit een bekend Amsterdams adellijk geslacht, leden van Sociëteit de Kring, een leraar van het Nicolaaslyceum. Het is verbazend — of misschien niet omdat het misbruik gepleegd werd door daders uit de elite met ‘contacten’ en niet door het schorriemorrie — dat er tot nu toe nog geen nieuwe berichten over deze weerzinwekkende zaak zijn verschenen. En dat is niet omdat er twijfel zou zijn over de waarheid van het verhaal. Gantzert is immers een zeer betrouwbare, door Het Parool geverifieerde bron en de schrijfster van het stuk Hanneloes Pen een zorgvuldige onderzoekster voor een krant die geen juridische risico’s kan lopen.
Mevrouw Pouilly
Op een van de daders wil ik hier ingaan. Ze wordt niet met name in Het Parool genoemd, maar is — als veel van de andere daders en spelers — gemakkelijk identificeerbaar, voor wie de Amsterdamse geschiedenis kent en beetje moeite doet. Ze is — ik citeer — een vrouw ‘uit de kring van de burgemeester’, in die jaren Arnold d’Ailly, en was ‘de aanjaagster’ van de zwemavondjes. Gantzert was bang voor haar:
Ze was heel streng en onaangenaam en ze had een bazige uitstraling. Haar wil was wet. Zij bepaalde wat er gebeurde. Ik moest ook een keer met haar mee en vond dat heel naar. Ik was zo bang en dacht: als ik niet doe wat zij zegt, zit ik zo in het kindertehuis. Want daar werd in mijn leven vaak mee gedreigd.
Gantzert schreef over onder meer deze ervaringen in een onder schuilnaam uitgegeven roman Verboden Foto’s en wie dit autobiografisch boek leest en de feiten daarin legt naast die van het Paroolstuk kan er vanuit gaan dat de aanjaagster Gisèle van Waterschoot van der Gracht was, de vrouw die in de jaren van zwembadmisbruik Arnold d’Ailly’s vrouw was. In Verboden Foto’s heet Gisèle mevrouw Pouilly.
De Aanjaagster
Gisèle kreeg dit jaar bekendheid door de biografie van Annet Mooij De eeuw van Gisèle. Mythe en werkelijkheid van een kunstenares. Centraal in dat boek staat haar rol als mecenas van de door haar Duitse vriend Wolfgang Frommel opgerichte sekte Castrum Peregrini. Seksueel misbruik vooral van jongens was ook daar ‘gang und gäbe’. In Mooij’s boek, waarin dat uitgebreid ter sprake komt, wordt Gisèle afgeschilderd als naïef: ze keek weg van de werkelijkheid en zag alleen de mythe die Frommel en de zijnen haar voortoverde, een mythe van vriendschapsidealen, waarachter de werkelijkheid van misbruik school. Het beeld van de schoonheid-dromende kunstenares wordt door ‘de aanjaagster’ van het zwembadmisbruik dus danig verstoord. Het moet velen — en eerlijk gezegd ook voor mij — een schok zijn dat Gisèle zelf een misbruikster was in een kring die zo te zien niet met die andere misbruikerskring Castrum te maken heeft. Ze was een misbruikster in her own right.
Psychoanalyse
Onlangs op 8 oktober vond er bij Perdu in Amsterdam een discussie plaats in een reeks van vier programma’s ‘over biografie en psychoanalyse’. Het programma werd zo aangekondigd: ‘Tijdens deze eerste avond treedt biograaf Annet Mooij op in literair theater Perdu om samen met Koen Hilberdink (interviewer) en Rolien van Mechelen (psychoanalytica) het bijzondere leven van kunstenares en mecenas Gisèle Waterschoot van der Gracht te presenteren. Bepaalde het gezin waartoe ze behoorde haar leven? Waren het de spanningen rond de onderduikers in de tweede wereldoorlog, haar liefdes? Was de elitaire club Castrum Peregrini een cultureel gezelschap of een sekte? Geen onderwerp is taboe.’
Geen onderwerp is taboe? Dat leek mij een uitnodiging om het onderwerp ‘Gisèle als misbruikster’ aan de orde te stellen. Niet alleen het het Parool-stuk gaf daar aanleiding voor, maar ook Mooij’s biografie. Omdat ik niet in Nederland woon kon ik niet naar de avond. Ik besloot dus een vraag in te dienen en die aan de moderator Hilberdink en biografe Mooij te sturen. Er werd me beloofd dat de vraag aan de orde zou komen, maar dat gebeurde niet. Avonden weet ik uit eigen ervaring nemen een onvoorspelbare loop. Desondanks denk ik dat de vraag gesteld moet worden en dat doe ik hier. Ik hoop dat die beantwoord wordt, maar meer nog dat die aanleiding zal geven tot meer onderzoek naar de misbruikers van George Gantzert en al die andere kinderen, die een rijksdaalder kregen voor de lustbevredigende diensten aan de keurige dames en heren leden van de zwemclub.
De Vraag
‘In een recent verschenen stuk in Het Parool wordt verslag gedaan van een pedo-netwerk gevormd door dames en heren uit de hoogste Amsterdamse kringen net na de oorlog. Het misbruik van jongens en meisjes was geïnstitutionaliseerd in een zogenaamde zwemclub, waar de kinderen naakt waren en onderworpen werden aan de individuele lusten van de volwassenen. De bron van dit verhaal is George Gantzert, die over zijn ervaringen als jongensprostituee schreef in de autobiografische roman Verboden Foto’s, in eigen beheer uitgeven onder het pseudoniem Helmut van de Berg. In die roman komt een personage voor met de naam Mevrouw Pouilly, een strenge vrouw die mede de zwemclub bestuurt. Haar naam verwijst naar d’Ailly, naar Gisèle d’Ailly. In het Paroolstuk wordt zij niet met name genoemd, maar kan zij geïdentificeerd worden als de echtgenote van oud-burgemeester Arnold d’Ailly. In de roman komt Gisèle d’Ailly als misbruikster voor: zij laat zich erotisch/seksueel masseren door George, de hoofdpersoon van het boek.
Veel seksueel misbruikers zijn zelf misbruikt en wanneer we dat ook van Gisèle zouden kunnen aannemen dan leest Annet Mooij’s biografie toch anders. En we kunnen dat inderdaad aannemen. In Mooij’s boek komt de neef van Gisèle’s moeder voor, Erwin von Köppel. Hij was dertig jaar ouder en was toen Gisèle negen, bijna tien was en vrijwel als enig kind op kasteel Hainfeld verbleef, haar beste kameraad, waar ook hij tijdelijk woonde. Het is moeilijk na te gaan of Gisèle toen al seksuele ervaringen met Erwin had, hetgeen me niet zou verassen, maar zo’n zeven jaar later, toen zij zestien, zeventien was, en Erwin opnieuw in haar leven verscheen, had zij die wel. Annet Mooij beschrijft die kwestie als volgt:
‘Ze was zestien, zeventien, Erwin tegen de vijftig. Er kwam een moment dat de vertrouwelijkheid tussen beiden broeierige trekken begon te vertonen en de wederzijdse genegenheid een seksuele lading kreeg. Wie uiteindelijk wie verleidde is niet met zekerheid te zeggen, maar haar eerste seksuele ervaring deed Gisèle op met Erwin.
Het was een soort verhouding die door de familieband, het leef- tijdsverschil en het verbodene ambivalente gevoelens moet hebben opgeroepen, maar de spanning won het van het ongemak, de aarzeling en wellicht ook de weerzin. De weinige keren dat Gisèle later over deze gebeurtenissen sprak, benadrukte ze steeds dat een en ander niet tegen haar zin was gebeurd. Het vervolg wijst daar ook op, maar toch is het in haar geval riskant om hier klakkeloos in mee te gaan: zij bezat een groot vermogen om nare ervaringen of vervelende dingen die haar overkwamen achteraf voor te stellen alsof het allemaal precies zo was gegaan als zij het had gewild. Het valt zeker niet uit te sluiten dat zij dat ook in dit geval deed. Tegelijk is duidelijk dat een reconstructie waarin Gisèle de willoze prooi is van een oudere, handtastelijke oom, evenmin recht doet aan het voorgevallene. Haar eigen rol was dubbelzinnig, iets wat we in relatie tot gevoelige of pijnlijke episodes vaker zullen tegenkomen. De vraag of Gisèle de regie in handen had of slachtoffer was, laat zich op diverse punten in haar leven, waarvan dit er één is, niet eenduidig beantwoorden. ‘Beide’ lijkt in deze gevallen nog het beste antwoord.’
Ik denk dat ik het niet eens ben met Annet Mooij’s conclusie en ik zie Gisèle wel degelijk als het slachtoffer en Erwin als de misbruiker. Ik denk dat ik daar gezien de huidige discussie over seksueel misbruik van kinderen en vrouwen (en mannen) niet alleen in sta. (Enigszins terzijde nog het volgende. In de tijd tussen de twee Erwin ontmoetingen bezocht Gisèle in drie jaar drie streng katholieke door nonnen geleide meisjeskostscholen in de VS waar zij blijkbaar doodongelukkig was. Het zou de moeite zijn uit te vinden of op die scholen seksueel misbruik werd gepleegd. Ook dat zou me niet verbazen.)
Als Gisèle dus gezien kan worden als een slachtoffer dat zich tot misbruikster ontwikkelde dan is niet alleen haar actieve seksueel gedrag in de zwembadclub te verklaren, maar ook haar wegkijken van het vele seksueel misbruik dat zij bij Castrum Peregrini om zich heen zag. In plaats van de meer algemene karaktertrekken die Mooij gebruikt om Gisèle’s gedrag te verklaren, zou er dus in deze interpretatie een duidelijke oorzaak zijn voor haar amorele of immorele gedrag. Ik denk dat meer van Gisèle’s ingewikkelde gedragingen in sexualis die Mooij in haar boek beschrijft, o.a. de omgang van haar en Arnold d’Ailly met het misbruik door Frommel van het Marokkaanse jongetje Achmed, in dat licht te verklaren zijn. Ik zou natuurlijk graag Annet Mooij’s en Rolien van Mechelen’s reactie op deze interpretatie horen.’
Wie weet krijg ik alsnog antwoord